Geschiedenis van de wiskunde
De geschiedenis van de wiskunde gaat ver terug in de tijd. Door opgravingen en vondsten uit de prehistorie blijkt dat de prehistorische mens al kon tellen. Verschillende culturen in verschillende delen van de wereld zijn verder gegaan met het ontwikkelen van de wiskunde. De mens heeft de wiskunde ontwikkeld van het simpel tellen naar de ingewikkelde wiskundige berekeningen die men in de 21ste eeuw kan oplossen.
Prehistorie
In de oertijd moeten mensen al hebben kunnen tellen. Bij opgravingen en vondsten zijn kerfstokken gevonden die uit die tijd stammen. Een kerfstok is een stokje waarmee op een eenvoudige wijze geteld kon worden. In de kerfstok werd met een scherp voorwerp sneetjes gemaakt waarmee men kon tellen. Het Lebombo-beentje is een van de oudst bekende kerfstokken. Deze is gevonden in Swaziland (een land in het zuiden van Afrika) en is gedateerd op 35.000 v.Chr.
Ook zijn er kerfstokken gevonden waarop waarschijnlijk vrouwen hun menstruele cyclus bijhielden. Er zijn stenen en botten gevonden waarop 30 kerfjes zijn gevonden, gevolgd door een ander merkteken.
Oude Oosterse beschavingen
In het oude oosten, Egypte, maar ook in China kwam de wiskunde tot bloei. Ook hier begon de wiskunde als praktische wetenschap: het was nuttig om een kalender te kunnen berekenen of te kunnen berekenen hoeveel belasting er betaald moest worden. Veel van deze wiskundige berekening zijn verdwenen. In Egypte werd vaak geschreven op papyrus, wat redelijk snel vergaat. In China gebeurde het regelmatig dat bij het begin van een nieuwe dynastie alle wetenschap van de vorige dynastie werd vernietigd.
De Arabieren hebben de wiskunde vanuit het oude oosten verder ontwikkeld. In de Arabische wiskunde zijn verschillende boeken geschreven en bewaard gebleven. De ontwikkeling van de algebra en algoritmes is hiermee begonnen.
De Babyloniërs gebruikten de wiskunde om dagelijkse problemen op te lossen. Zij verdiepten zich onder andere in de sterrenkunde en landbouw, waardoor zij een soort stelling van Pythagoras ontwikkelden. Door de handel ontwikkelden zij de eerste oplossingen voor de vierkantsvergelijkingen.
Europa
Rond de laatste twee eeuwen v. Chr. begint de wiskunde in Europa aan een opmars. De Griekse wiskunde komt tot bloei. Terwijl de oosterse wiskunde zich vooral richtte op hoe bepaalde vaagstukken praktisch op te lossen waren, richtte de klassieke Griekse wiskunde zich voornamelijk op de ‘waarom’ vraag. De Griekse wetenschappers wilden de plaats van de mens in het heelal begrijpen en omdat wiskunde orde in de chaos schept, gebruikten ze daar de wiskunde voor. Bekende Griekse wetenschappers zijn natuurlijk Pythagoras en Archimedes.
Alexander de Grote, opgeleid door de Griekse filosoof Aristoteles, begon in het jaar 334 v. Chr. zijn veldtocht tegen de Perzen. Hij heeft een groot rijk veroverd wat zich uitstrekte van de Ionische Zee tot de Himalaya. Hierdoor kwamen de Griekse en Oosterse wiskunde met elkaar in aanraking en ontwikkelde de wiskunde zich nog sneller.
De middeleeuwen
De wetenschap in de middeleeuwen raakte in verval. De mensen hadden in het dagelijks leven niet meer wiskunde nodig dan het simpelweg optellen en aftrekken. Hiervoor was het rekenen op de vingers voldoende. Ook in de kloosters werd het rekenen niet verder gebruikt dan het berekenen van de datums van godsdienstige dagen zoals Pasen en Pinksteren.
Wel zijn in deze periode, ondanks het verbod hierop door de kerk, onze huidige cijfers in het westen geadopteerd. Deze cijfers bleken bij het gebruik van een telraam handiger te zijn dan de Romeinse cijfers die eerst werden gebruikt.
17e en 18e eeuw
In de 17e eeuw werd er een begin gemaakt met de waarschijnlijkheidstheorie. Deze vraagstelling werd interessant omdat er een groei ontstond in verzekeringen en loterijen. Deze speciale vraagstukken zorgden ervoor dat mensen zoals Fermat en Pascal gingen nadenken over deze specifieke tak van de wiskunde.
Newton en Leibniz ontdekten rond 1670 de differentiaal- en integraalrekening los van elkaar. In de 18e eeuw werd deze tak van de wiskunde verder uitgebouwd.
19e eeuw
In deze eeuw komt de wiskunde tot bloei. In de 19e eeuw begint de industriële revolutie. Er ontstaan in de maatschappij nieuwe klassen, die interesse en belang hadden in wetenschap en techniek. De oude starre denkwijze werd bekritiseerd en er kwam ruimte voor hervormingen in onder andere het onderwijs.
20ste eeuw
In de 20ste eeuw werd de computer uitgevonden. Veel wiskundigen hebben meegeholpen met de ontwikkeling van de computer. Een grote bekende in dit verhaal is natuurlijk Alan M. Turing, die in 1936, de ‘Turing-machine’ definieerde.
Met de Mark I begon in 1936 het tijdperk van de zakelijke computers. In 1937 werkte Howard H. Aiken, met hulp van de International Business Machine Corporation (IBM) aan deze machine. Na de Mark I kwam de Mark II. Daarna kwam de eerste zuivere elektronische computer, de ENIAC. Na 1950 brak het computertijdperk door.